15 september 2008 Van de Wheatbelt naar de Goldfields (139 km )
Ik ben vroeg wakker, maar het voelt veel te koud om al op te staan. Dus blijf ik nog even liggen. Om 7.30 uur sta ik toch maar op en om 8.15 uur heb ik mijn tent al ingepakt en mijn ontbijt al op. Voor me ligt een traject met een zandweg van 180 km lengte, zo is me verteld bij de campingreceptie.
Het eerste stuk van de weg blijkt geasfalteerd te zijn. Het gaat lekker snel vanochtend. Eindelijk is het eens zonnig weer en ook is de stormachtige wind van de afgelopen week gaan liggen. Wel is het nog erg fris.
Al snel fiets ik langs de Humps. Net als de bekende Ayers Rock in het midden van het land, liggen er ook in dit deel van Australië enorme rotsblokken. De Humps is er één en vanochtend reed ik weg bij Wave Rock.
Wave Rock is een bijzondere rots. Op de rots heeft men een muur gebouwd die het regenwater moet opvangen zodat een klein stuwmeer vol loopt. Ook is er aan één zijde in een ver verleden een soort 15 meter hoge en ruim 100 meter lange golf uit gesleten.
Ik fiets nu op de rand van de Wheatbelt (graanschuur). Hier valt ongeveer 350 mm neerslag per jaar en dat is nog net voldoende voor landbouw. Verder naar het oosten is het te droog. Daar is een soort -half- woestijn en de dorpen daar leven van de mijnbouw. Meestal zijn het goudmijnen, vandaar de naam Goldfields.
Na 47 kilometer eindigt het asfalt. Ik kom op een prachtige rode zandweg terecht.
Nu zijn er geen graanvelden meer om me heen maar bush. Bush met prachtige eucalyptusbomen. "Yes, dit is Australië! Dit is de outback!" denk ik.
Op een gegeven moment staan er geen bomen meer, alleen een eindeloos landschap van lage struikjes als in een (half-)woestijn.
Plotseling ben ik weer even terug in de Wheatbelt en fiets ik tussen de akkers. En dan niet van die kleine akkertjes als in Nederland. Maar links van me staat een groen gewas tot aan de horizon en rechts van me staan staan kleine gele bloemetjes, ook tot aan de horizon.
Aan de borden langs de weg zie ik dat de afstanden naar de eerste dorpen op deze Emu Fence Road niet zo groot zijn als dat ze in het begin stonden aan gegeven. Om 15.00 uur staat er een bord dat het nog maar 42 kilometer is naar Marvelloch.
Ik heb voldoende voorraden bij me om te gaan wild kamperen. Of zoals men dat hier zegt "bushcamping". Maar het begint flink af te koelen -naar 10 graden bij zonsondergang- en een warme douche zou wel aangenaam zijn. Op het laatst blijkt de afstand naar Marvelloch toch weer 10 kilometer meer te zijn, maar net voor het donker fiets ik het dorp in. Er is me verteld dat hier een soort roadhouse zou zijn en een camping. En dat staat ook op mijn kaart aan gegeven.
Marvelloch ziet er kompleet anders uit als alle eerdere dorpen die ik op deze reis gezien heb. Het is een mijnstadje dat helemaal is opgebouwd uit een soort luxe bouwketen, omgebouwde zeecontainers en golfplaten. Het dorp lijkt meer op een tijdelijk dorp bij een grote bouwplaats.
Ik vraag een paar mijnwerkers of ze weten waar de camping is. Ze verwijzen me door naar een kantoortje. De man van de receptie weet niets van een camping. Net als alle andere medewerkers op kantoor is hij niet van hier. Ik had al van andere mensen gehoord dat er vanuit heel Australië personeel wordt ingevlogen om tijdelijk in de mijnen te werken. Het blijkt nogal goed te verdienen, maar na verloop van tijd wil iedereen blijkbaar toch weer weg uit deze dorpen in het midden van de woestenij.
Ik word door verwezen naar de kroeg, daar moet ik maar eens navragen of ik mijn tent mag op zetten op het speelveld er tegenover. De kroeg zit vol met bier drinkende mannen met smerige werkjassen aan. En het mooie is dat ze ook nog een kamer vrij hebben voor me vannacht.
Voor slechts 20 dollar krijg ik -achter een tot wasruimte omgebouwde zeecontainer- een minikamer met tv in één van de keten op het achterterrein. En zoals overal in Australië hebben ze een geweldige –op een waterval lijkende- douche.
‘s Avonds bestel ik in de kroeg nog een steak. Die is duurder als mijn hotelkamer maar even slecht van kwaliteit. Maar dat maakt me niets uit. Het is veel en vet en na zo'n lange fietstocht heb ik een hoop energie nodig. Op tv zie ik dat het morgen de temperatuur eindelijk eens boven de 20 graden zal uit komen.
24 september 2008 Gravel op de Great Central Road (124 km)
Al een week lang fiets ik door het zelfde landschap. Het is een golvend landschap met bush. Soms is het bush met bomen, soms alleen lage struiken en dan weer hoge struiken. Er is alleen één groot verschil met een paar dagen geleden. In de Goldfields waren er af en toe (goud-)mijndorpen. Nu ben ik midden in de Grote Victoria woestijn en zijn er geen dorpen meer.
Die dorpen in de Goldfields waren meestal historische steden met een bloeitijd van zo'n 100 jaar geleden. Daarna is de goudwinning flink terug gelopen en zijn deze steden grotendeels verlaten. De meeste van deze plaatsen hebben dan ook een nogal trieste aanblik.
Een uitzondering hierop is Kalgoorlie en het 6 kilometer verderop gelegen Boulder. Dit zijn beide levendige plaatsen die samen nu één stad vormen. De goudwinning is hier de laatste 20 jaar weer flink toe genomen. Op de rand van Boulder ligt de superpit. Dit is een enorme open groeve met super grote graafmachines. Zowel Boulder als Kalgoorlie heeft een hoofdstraat met prachtige monumentale gebouwen van zo'n 100 jaar oud. Het lijken een beetje wildwest stadjes.
Op een dag fietsen ten noorden van Kalgoorlie ligt Menzies. Menzies is ook een oude mijnstad met een bloeitijd van 100 jaar geleden. Daarna is de bevolking weg getrokken.
Het laatste stuk van de weg naar Menzies was vreselijk. De weg -op en langs- lag vol met roadkill. Overal lagen rottende en kapot gereden dieren. De stank was ondragelijk. Toen ik de volgende dag de stad uit reed heb ik de dode dieren -meestal kangoeroes- geteld. In 5 minuten tijd lagen er 47 kadavers.
Aan het begin van Menzies stond een bord of je de stad netjes wil houden en geen rommel overal wil neer gooien. Ik keek achterom en dacht "Wat is er nu erger als rottende kadavers?"
In Menzies zelf staan nog maar een paar gebouwen. Er staat een klein monumentaal stadhuis met er tegenover een camping. Verder staan er nog 2 stenen gebouwen. Eén ervan is het hotel met pub. Binnen ziet het er nogal beroerd uit. De muren en deuren zijn de laatste eeuw niet meer geschilderd. Er vallen gewoon stukken uit de muren en aan alles is een eeuw van achteruitgang af te lezen.
Als ik achter in de sfeerloze eetzaal zit zie ik dat ze de laatste eeuw toch nog wel geïnvesteerd hebben. Er staat een tv en in de keuken zie ik een rvs werkblad. Maar de eieren van mijn mixgrill maaltijd zien er ranzig bruin uit alsof ze in olie zijn gebakken die een eeuw oud is.
De stad ten noorden van Menzies is nog iets levendiger. Er staan veel nieuwe containerwoningen. En op zaterdagavond zorgt een bardame met mooie grote borsten -die ze steeds uit haar bikini laat glippen- dat er ook nog wat te beleven is in de plaatselijke kroeg.
Ik fiets nu op de Great Central Road. Dit is een 1100 kilometer lange gravelweg die het westen van Australië verbindt met het centrum. Op deze 1100 kilometer zijn maar 3 roadhouses en 2 Aboriginal gemeenschappen. Dit zijn belangrijke plaatsen voor me om me te voorzien van water.
De hele dag ben ik alleen in de woestijn. Een vijftal heb ik gezien die me alle in een flinke stofwolk gezet hebben. Na bijna 100 kilometer voort hobbelen over de weg met wat wasbord en mul zand stopt er een auto. We maken een praatje en ik krijg een liter water van hem.
Die liter water kan ik goed gebruiken. Net als gisteren zet ik mijn tent weer ergens in de bush op. Om zuinig met mijn water om te gaan heb ik gisteren me niet gedoucht. Nu heb ik een liter extra water en daar neem ik een heerlijke douche van. Hoewel ik me natuurlijk wel af vraag of ik al dat stof en zout van de afgelopen 2 dagen er met die ene liter water wel af gespoeld heb. Maar het voelt weer heerlijk schoon.
Nu houd ik niet van primitief koken, maar vanavond heb ik geen andere keuze. Ik kook water voor thee en het maken van aardappelpuree uit een zakje. Daarna warm ik een blikje erwten op. Het is geen uit gebreide maaltijd maar ik ben gisteren uit Laverton vertrokken met 14 liter water/drank in mijn tassen. Veel ruimte bleef er daarna niet meer over om nog allerlei extra voorraden mee te nemen.
‘s Avonds lees en schrijf ik nog wat terwijl ik naar de radio luister. Op de kaart zie ik dat het nog maar 70 kilometer naar -het volgende roadhouse - Tjukaryirla is. Ik heb nog 4 liter water en 2 liter sinaasappelsap. Dat moet voldoende zijn voor nog 1 dag fietsen.
2 oktober 2008 Kata Tjuta en het einde van de Great Central Road (124 km)
Om 7.00 uur heb ik mijn ontbijt al op en de tent al ingepakt. Na een nachtje in de bush wandel ik door ruwe planten terug naar de weg. Ik hoop dat ik daarbij geen dorens in mijn banden krijg.
De weg bestaat net als gisteren uit mul zand. Even fiets ik 15 kilometer per uur. Dan zakt mijn achterwiel plotseling te diep weg waardoor ik moeite heb om op de been te blijven. Ik kijk om me heen maar ik zie geen spoor op de weg waar geen mul zand ligt.
Ik loop met mijn fiets tussen de benen schuin de weg over. Daar waar ik voel dat het poederzand minder diep is stap ik weer op de fiets. Nog geen meter verder zak ik weer in het zand. Ik probeer het nog een keer en dit keer lukt het me een paar honderd meter te fietsen.
De zandlaag wordt weer dieper maar met een flinke krachtinspanning lukt het me om op de fiets te blijven. Het is wel alsof het lood me in de benen zakt. Dan lukt het meom zomaar weer een hele kilometer met redelijke snelheid te fietsen.
Zo ploeter ik voort. Na 40 kilometer zie ik het donkere gestalte van de Kata Tjuka -de Olgas- ruim 500 meter boven de bush uit steken. Even later schijnt de zon op dit prachtige -1066 meter hoge- bergmassief, die door het zonlicht nu helemaal rood kleurt.
Na bijna 70 kilometer kom ik -vlak voor Kata Tjuka- weer op asfalt terecht. Nog 50 kilometer asfalt tot Yulara -Ayers Rock Resort- en de Great Central Road heb ik volbracht in 10 dagen. Dat is zeker geen tegenvaller want 1100 kilometer gravel, stenen, wasbord en mul zand met nog 50 kilometer asfalt er achteraan is een grote afstand voor zo'n korte tijd. Maar ja, als ik er langer over gedaan had dan had ik steeds in plaats van 14 liter wel 20 liter water mee moeten slepen door de woestijn.
Op de picknickplaats van Kata Tjuka eet ik mijn lunch op, op een bankje aan de voet van dit indrukwekkende bergmassief.
15 Kilometer verderop is er een uitkijkplatform. Hier eet ik mijn laatste voorraden op met niet alleen zicht op Kata Tjuta, maar ook Uluru is in de verte al te zien.
Terwijl ik zit te eten raak ik aan de praat met een Zwitsers stel die op wereldreis zijn. In Laos hebben ze Mirjam ontmoet in Louang Prabang op dezelfde dag dat ik daar ook was. Wat is de wereld toch weer klein!
Als de Zwitsers vertrokken zijn, zegt een andere toerist -een jonge vrouw- dat ze me niet benijd om met deze hitte op de fiets te zitten. Het toeval wil echter dat ik het helemaal niet heet heb. Met 35 graden en een zeer droge wind -ik heb nog geen zweetdruppel gevoeld- is het bijna perfect fietsweer. Ze zou ook eens op de fiets moeten stappen!
Voor ik weer vertrek moet ik voor de tweede keer vandaag mijn achterband op pompen. Het lijkt erop dat ik na 32.200 kilometer mijn achtste lekke achterband heb. Nu komt dat wel goed uit want 1035 kilometer geleden is er een spaak gebroken. Die moet nodig worden vervangen en daarvoor moet ik de achterband van het wiel af halen. En als ik dan toch bezig ban kan ik ook eens naar mijn lekkende achternaaf kijken.
In Yulara zet ik mijn tent op op de camping. Na de douche kijk ik nog eens in de spiegel. "Mager maar gezond", denk ik dan. Dat ritje door de woestijn heeft toch weer wat extra energie gekost.
Bij de ingang van de camping zie ik dat ze wel brood maar geen beleg verkopen. Kaas en worst koop ik -voor het ontbijt morgenochtend- iets verderop in de shop van het benzinestation. De man voor me koopt twee enorme kangoeroestaarten. Wat een vreemd artikel om bij een benzinestation te kopen!
Nog iets verderop is er een restaurant met een dinerbuffet. En dat is nu net iets voor een hongerige fietser. Ze hebben van alles. Van lamsvlees tot kamelenvlees en van kangoeroecarpaccio tot mosselen en krokodil.
Na het toetje van lekkere franse kaasjes neem ik nog een heerlijke chocolademousse . Zo ben ik er zeker van dat ik in ieder geval vanavond voldoende brandstof in de tank gegooid heb.
Met pijn in de buik en in de benen wandel ik terug naar de camping. Als ik lekker voor de tent lig uit te buiken begint er nog een vrouw over veel te heet fietsweer. Hou nu toch eens op. Na bijna een maand kou lijden in Australië ben ik blij dat het eindelijk lekker warm fietsweer is. Maar wat ik ook zeg, die eigenwijze vrouwen geloven me toch niet.
11 oktober 2008 Wandeling in de Macdonnell ranges (24 km)
Rond 8.00 uur word ik door de hitte van de zon mijn tent uit gejaagd. Ik sta met mijn tent op een mooi stukje gras van het Glen Helen ressort. Er is helaas weinig schaduw. Een ander nadeel van dit ressort is dat er geen winkel bij is. Ook is het water te vies om te drinken.
Na de rit van afgelopen week door de woestijn ben ik door mijn voorraden heen. Nu ben ik dus aangewezen op het eten in het restaurant. En dat is gelukkig geen straf. Hoewel het eten wel net zo duur is als in de meeste afgelegen roadhouses, dit ressort heeft tenminste stijl en uitstekend eten.
Na een prima ontbijt wandel ik naar de Glen Helen gorge. Op het einde van een prachtige kloof ligt hier een klein meertje. Het is als een oase in deze half woestijn.
Als ik terug ben bij mijn tent pak ik mijn fiets en fiets naar de Ormiston gorge. Hier wandel ik 2 uur lang door een prachtig woestijn/berglandschap. Op het einde van de wandeling kom ik langs een klein meertje in de Ormiston gorge.
De wandeling is prachtig uitgezet en minder druk als de nog mooiere wandeling die ik een paar dagen geleden maakte bij Kings Canyon. Bij die wandeling stonden overal borden.
Het lijkt erop dat overal waar het in Australië wel eens een keer een beetje druk wordt het land overgeorganiseerd raakt en je overal voor gewaarschuwd moet worden. Dus bij de 6 kilometer lange wandeling rond Kings Canyon staan borden dat je water mee moet nemen als je gaat wandelen met warm weer. Ik vraag me dan af of de overheid denkt dat die Australiërs zo dom zijn dat ze dat niet weten.
Na een kwartier wandelen stond er een bord dat ik zojuist een enorme wandeling heb afgelegd met een klim van wel 100 hoogtemeters. Is dat niet een beetje overdreven? Er stond ook bij dat ik er wel moe van geworden moet zijn. Zou ik dat zelf niet merken? En dat ik even rust moet nemen. Zouden die Australiërs niet weten dat als je moe bent dat je dan moet uit rusten?
Om het nog erger te maken stond er ook nog op het bord dat ik er dorst van gekregen heb. Zou ik dat zelf niet voelen? En natuurlijk krijg ik daarbij het advies om wat te drinken. Nou, heel toevallig weet ik dat als ik dorst krijg dat ik dan wat moet drinken.
Erg veel vertrouwen heeft de Australische overheid niet in toeristen. Bij de wandeling rond Kings Canyon stonden dan ook diverse noodtelefoons. En bij de 10 km lange wandeling rond Uluru hebben ze zelfs EHBO-posten ingericht.
Op het einde van de wandeling vul ik 2 flessen met water. Er staat bij dat ik dat eerst moet filteren of koken. Het is nogal bruin spul, maar het smaakt vast beter als die bocht die uit de kraan komt bij Glen Helen.
Terug bij Glen Helen Resort eet ik eerst een steak in het restaurant, daarna neem ik een verfrissende duik in het kleine zwembad. De andere gasten bij het zwembad hebben pas de Plenty hwy gereden. Ik krijg van ze nog wat nuttige informatie. Eigenlijk vertellen ze me dat de weg slecht is, er nauwelijks verkeer is en er geen water verkrijgbaar is. Bovendien is er bijna geen eten te koop
Op het einde van de middag maak ik mijn fietsketting schoon en zet ik mijn losgetrilde spatbord vast. Terwijl ik bezig ben komen mijn buren me een kaart brengen waar de Plenty highway op staat.
In mijn tent is het nogal stoffig. Na verschillende reparaties is de rits van de binnentent nu definitief kapot. Door al dat droge zand in combinatie met steeds erg veel wind is nu ook nog de rits van mijn buitentent kapot gegaan.
Nu kan ik de tent gewoon open laten. Het zal zeker niet gaan regenen en ‘s nachts is het heerlijk weer. Het probleem is dat er af en toe dingo's -die op zoek zijn naar voedsel- over de campings hier lopen. Ik wil voorkomen dat die dieren er met mijn laatste stukje brood er van door gaan. Dus hang ik met een paar wasknijpers steeds mijn lakenzak voor de opening.
‘s Avonds luister ik -na een lekkere pasta- net als gisterenavond nog eenpaar uur naar heerlijke livemuziek in het restaurant.
18 oktober 2008 Met 26 liter water op de Pleny Highway (120 km)
Ik heb nooit gedacht dat ik ooit zo gek zou zijn om de Plenty Highway te gaan fietsen. Ik heb nooit gedacht dat ik zo gek zou zijn om met 26 liter water/drank te gaan fietsen.
Ook heb ik nooit gedacht dat ik zoveel water in mijn fietstassen kwijt kan. Maar dat plenty staat natuurlijk voor plenty ruimte in mijn fietstassen. Ik had wel 40 liter mee kunnen nemen.
Ik ben nu in Jervois waar het langste traject zonder water begint. Gisteren heb ik bij het tankstation -van de camping waar ik nu ben- flessen met 8 liter water af gegeven. Ik ben helaas de enige kampeerder op dit moment. Hopelijk komt er morgen of overmorgen iemand die de flessen mee neemt en me zo ergens van extra water zal voorzien.
Om het gewicht van al dat water beter te verdelen heb ik 8 liter water aan mijn stuur opgehangen. Vier liter heb ik in een waterzak gedaan. Die zak heb ik al 2,5 jaar bij me, maar nog nooit gebruikt. Die zak heb ik met twee slechte goedkope riemen aan mijn stuur gebonden. Daarnaast heb ik aan beide zijden van het stuur nog een 2-literfles met een goedkoop plastic rugzakje opgehangen. Beide heb ik met tape vast gebonden aan mijn voorvork. Het is geen goede constructie om een 4WD-weg mee op te gaan. Ik hoop echter dat het lang genoeg blijft tot ik een deel van de andere flessen leeg heb.
Eenmaal op weg blijkt dat de fiets goed beladen is, want ondanks het enorme gewicht van al het eten en water wat ik bij me heb ligt hij goed op de weg. Na een paar kilometer maak ik een foto van een bord waarop "next service 465 kilometer" staat.
Na een uur fietsen wordt de weg steeds slechter en draait de weg naar het oosten. Het lijkt wel weer windkracht 7 tegenwind. Vanaf kilometer 30 lukt het me niet meer om langer dan een kilometer te fietsen zonder te drinken.
De temperatuur loopt op tot bijna 40 graden. Ik knoop een shirt voor mijn mond zodat die droge wind niet zo hard in mijn mond waait. Nu kan ik wel 4 kilometer fietsen zonder te drinken, alleen drink ik dan steeds veel meer.
Op kilometer 50 staat er een enorme termietenheuvel langs de weg. De heivel is meer als 3,5 meter hoog en heeft een diameter van wel 1,5 meter. Zo'n bouwwerk heb ik nog nooit gezien. Achter de heuvel kan ik heerlijk in de schaduw zitten voor mijn lunchpauze. Er staat gelukkig ook niet zo veel wind als op de eerste pauze vandaag. Toen waaide er namelijk steeds zand in mijn ogen en mijn eten.
Na de lunchpauze wordt de wind minder sterk. Het wegdek wordt beter en de zon verdwijnt achter de wolken van een regenfront in het westen. Zo in de "schaduw" is het met 35 graden heerlijk fietsweer. Ondanks de tegenwind lijkt het regenfront achter me toch steeds dichterbij te komen.
Op het einde van de middag komt er de tweede auto van de dag langs. Ik krijg 3 liter extra water van de bestuurder en hij maakt een foto van mij. Ook vertelt hij dat het water van die enorme regenbuien achter me nauwelijks de grond haalt. Het meeste water is verdampt voor het op de grond kan vallen.
Vanavond zet ik mijn tent op in de bush en neem ik een keer geen douche om water te besparen. Ik maak aardappelpuree en doe er mijn laatste stuk zwetende kaas doorheen omdat ik anders niet weet hoe ik die nog op kan eten.
Ik tel mijn water/drank voorraad. Helaas is er één blikje cola door het gestuiter lek geslagen. Ik heb nog 17 liter, dus ik heb 12 liter min 1 blikje is 11,5 liter gedronken. Dat lijkt me een record.